Binnenkort krijgt uw baby een bloedtransfusie. Deze wordt gegeven als er een tekort is aan hemoglobine. Dit wordt ook wel bloedarmoede genoemd. De reserves bij baby's zijn niet zo groot als bij volwassenen, zeker niet als uw kind te vroeg geboren is. Te vroeg geboren kinderen groeien ook nog eens relatief snel, waardoor hun lichaam de aanmaak van hemoglobine soms niet bij kan houden. Tot slot kunnen er nog andere redenen zijn waarom een bloedtransfusie noodzakelijk is. De kinderarts zal dit met u bespreken.
In deze folder wordt uitgelegd wat een bloedtransfusie inhoudt.
Bloedtransfusie
Bloedtransfusie betekent overbrenging van bloed van de ene mens (donor) in de aderen van een ander (ontvanger). Voor een bloedtransfusie wordt niet het volledige donorbloed gebruikt maar de bestanddelen die nodig zijn. In de meeste gevallen gaat het om een transfusie van rode bloedcellen of bloedlichaampjes. Deze zorgen voor het transport van zuurstof in het lichaam. Rode bloedcellen zijn van mens tot mens verschillend. De volgende bloedgroepen worden onderscheiden: A, B,O, en AB. Daarnaast kunnen de bloedcellen rhesuspositief of rhesusnegatief zijn.
Bloedgroepbepaling ontvanger
Bij de bloedgroepbepaling wordt getest of op de rode bloedcellen bloedgroep A, B, O dan wel AB aanwezig is en of ze rhesuspositief of -negatief zijn. In het bloed zijn naast deze hoofdgroepen nog andere ondergroepen aanwezig. Voor een bloedtransfusie is het niet nodig deze te bepalen. Wel wordt onderzocht of er in het bloed antistoffen aanwezig zijn tegen deze ondergroepen. Als dit het geval is, wordt donorbloed gezocht waarin deze ondergroepen ontbreken.
Pasgeboren baby's kunnen zelf nog geen antistoffen tegen bloedgroepen vormen. Toch kunnen deze wel in het bloed aanwezig zijn. Ze zijn dan afkomstig van de moeder. Na ongeveer drie maanden zijn de moederlijke antistoffen uit het bloed van de baby verdwenen. Voordat uw kind bloed krijgt, worden er eerst enkele testen gedaan.
Kruisproef
Bij een kruisproef wordt in het laboratorium een beetje bloed van de donor en van de ontvanger (uw kind) in een reageerbuisje bij elkaar gebracht. Na enkele bewerkingen hiervan wordt gekeken of er een reactie is opgetreden. Als er geen reactie is, is de kruisproef negatief en mag het donorbloed worden gebruikt voor de transfusie. Als het kind jonger dan drie maanden is, wordt ook een kruisproef gedaan met het bloed van de moeder. Eventueel aanwezige antistoffen in het bloed van de baby zijn afkomstig van de moeder. Bij de moeder is de concentratie antistoffen hoger dan bij de baby, waardoor de kruisproeven met bloed van de moeder nauwkeuriger zijn.
Donorcriteria en kwaliteit
Donoren moeten voldoen aan een aantal criteria. Zij worden medisch gekeurd en mogen niet behoren tot de groep met een verhoogd risico op overdracht van infecties. Bloed en plasma (bloed zonder bloedcellen) kunnen bacteriën en virussen bevatten waardoor de ontvanger besmet zou kunnen raken. Daarom wordt het bloed dat bestemd is voor transfusie in het laboratorium onderzocht op:
- syfilis, een geslachtsziekte
- hepatitis B en C, een besmettelijke vorm van geelzucht;
- HTLV, een virus dat een vorm van bloedkanker kan veroorzaken;
- HIV, een virus dat aids kan veroorzaken;
- CMV: cytomegalievirus, wat vermoeidheidsverschijnselen kan geven. Op dit virus wordt alleen onderzocht, als het bloed moet worden gegeven aan baby's tot drie maanden.
Donorkeuze
Bij kinderen jonger dan drie maanden, dient de bloedgroep van de donor te passen bij die van kind én moeder. Als kind en moeder niet dezelfde bloedgroep hebben, wordt meestal 'neutraal' donorbloed met bloedgroep O gebruikt voor de transfusie.
Vader of moeder als donor?
Veel ouders zouden het prettig vinden om zelf donor te zijn voor hun kind. Het is echter gebleken dat vader en moeder minder geschikt zijn als donor dan een willekeurig iemand. Dit heeft te maken met bepaalde antistoffen die aangemaakt kunnen worden.
De gang van zaken
De bloedtransfusie wordt gegeven op de afdeling neonatologie. Of, als uw kind al ontslagen is uit het ziekenhuis, in dagopname op de boxenunit. Als uw kind poliklinisch voor een bloedtransfusie komt, is het goed de volgende zaken mee te nemen:
- de eigen fles van de baby;
- voeding voor uw kind, als uw kind geen standaard zuigelingenvoeding gebruikt;
- een shirt of truitje met een wijde mouw;
- medicijnen die uw kind gebruikt;
- iets voor uzelf om de tijd door te brengen;
- wat te eten en drinken voor u zelf. Koffie en thee krijgt u op de afdeling, u kunt tussendoor ook naar het restaurant.
Is uw kindje jonger dan drie maanden, dan wordt zowel bij moeder als kind bloed afgenomen voor de kruisproef. Is uw kindje ouder, dan hoeft moeder niet meer geprikt te worden. De kinderarts brengt een infuus in bij uw kind. Het infuus wordt ingebracht in een hand, arm, voet of het hoofd, al naar gelang waar er goede bloedvaten zijn te vinden. Eventueel wordt een spalkje aangebracht om het geheel te fixeren. Als het infuus goed zit, kan het bloed langzaam worden toegediend.
Dit duurt ongeveer vier tot zes uur. In die tijd kunt u uw kind op de gebruikelijke manier voeden. De kinderarts spreekt af hoeveel voeding uw kind mag hebben en of er eventueel medicijnen moeten worden toegediend.
Soms liggen kinderen aan de monitor tijdens de bloedtransfusie. Hierdoor kan de verpleegkundige de hartslag en ademhaling observeren. Tijdens de bloedtransfusie mag u zelf uw kindje verzorgen. Voor, tijdens en na de transfusie wordt de temperatuur van uw kind gecontroleerd, om een eventuele reactie op het bloed snel te onderkennen. Als het bloed is toegediend, wordt het infuus eruit gehaald.
Bij een poliklinische bloedtransfusie kunt u in principe uw kind hierna mee naar huis nemen, tenzij er om andere redenen, in overleg met u, is besloten uw kind langer in het ziekenhuis te behandelen.
Vragen
Als u na het lezen van deze folder nog vragen hebt, bespreek deze dan voor de bloedtransfusie met de kinderarts. Ook kunt u contact opnemen met de afdeling Neonatologie op telefoonnummer:
0543 54 44 98.
Toestemming voor een behandeling
Volgens de wet WGBO (Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst) mag een behandeling alleen worden uitgevoerd als daar toestemming voor is gegeven door kind en/of ouders. Wie deze toestemming geeft is afhankelijk van de leeftijd van het kind.
Om toestemming te kunnen geven moeten een kind en/of ouders de informatie van de behandelaar krijgen. Deze bespreekt in begrijpelijke taal:
- het doel van de opname;
- de te verwachten resultaten;
- de mogelijke risico's;
- eventuele alternatieve behandelingen.
In uw geval is uw kindje jonger dan twaalf jaar en dan gelden de volgende regels volgens de WGBO:
- aan de ouders moet worden verteld wat er aan de hand is en wat er aan gedaan kan worden;
- het zijn de ouders die toestemming moeten geven voor een onderzoek of behandeling.
Meer over toestemming en informerenNaast rechten, heb je als patiënt ook plichten. Men moet de zorgverlener altijd voldoende informeren, zodat deze een goede diagnose kan stellen. Meer informatie over deze rechten en plichten voor ouders, patiënten en hulpverleners vindt u:
- op www.kindenziekenhuis.nl (van Stichting Kind en Ziekenhuis);
- in de folder 'De rechten en plichten van de patiënt', verkrijgbaar op de afdeling en bij de patiëntinformatie in de centrale hal van het ziekenhuis.
Geheimhouding en recht op privacyAlle medewerkers van ons ziekenhuis hebben een geheimhoudingsplicht. Verder heeft uw kind recht op privacy. Uitgebreide informatie hierover kunt u vinden in de folder
De rechten en plichten van de patiënt. Deze is verkrijgbaar op de afdeling en bij de patiënteninformatie in de centrale hal. Daarnaast is deze folder te vinden op:
www.skbwinterswijk.nl